Als Ik dan een Vader ben, waar is de eerbied voor Mij? En als Ik een Heer ben, waar is de vrees voor Mij? (Maleachi 1:6)

In aanloop naar de komende Lijdenstijd denk ik vandaag kort met jullie na over een offer, en dan niet zomaar een offer! Ik bedoel dan natuurlijk met name het grote offer van onze Hemelse Vader. Namelijk dat hij zijn enige geliefde, zuivere, Zoon, de Here Jezus Christus heeft gezonden om voor ons het offer te brengen dat ons de vrijheid biedt. Hij stierf voor onze zonden aan een kruis op Golgotha om ons van onze zonden vrij te kopen en ons te verzoenen met de Vader. Door dat offer mogen wij ons kinderen van God noemen.

Daarbij nadenkend kun je je afvragen: Wat is nu dan een offer? Of: wat betekent dan het offeren? Een offer is een gave die kostbaar is, iets doen wat je pijn en moeite kost. Dat is dus niet niks, het gaat om iets wat diep ingrijpt in je leven omdat je iets geeft/iets doet wat kostbaar is voor je. Besef het volgende: God gaf het zuiverste offer ooit want Hij wist dat we uit onszelf nooit vrij van onze schuld kunnen worden. In Zijn grote liefde voor ons gaf Hij het meest kostbare wat Hij had; Jezus, om ons te redden. Is Hij het dan niet waard om uit dankbaarheid en liefde ook het beste en kostbaarste van ons te krijgen? Hij is het zeker waard!

Wat mij zelf een tijdje heeft beziggehouden is een gedeelte in de Bijbel uit het boek van de profeet Maleachi 1:6 -14. Wat is in dit gedeelte aan de hand? Maleachi krijgt de boodschap van God (Maleachi betekent: Bode des Heeren) om tot het volk Israël te spreken. Maleachi klaagt de priesters aan bij monde van de Here God omdat zij minachting tonen voor Gods naam. Ze offeren blinde, kreupele en zieke dieren en zeggen dat het voor God niet zoveel uitmaakt wat er geofferd wordt. Hierdoor misleiden deze priesters het volk want in Zijn Woord maakt de HEERE heel duidelijk dat Hij zuivere en gave offers verwacht. De priesters vragen zich dan ook nog af wat ze hierin verkeerd doen (vs 6: Waarmee verachten wij uw naam?) Maar God laat weten geen genoegen te nemen met de halfslachtige houding van de priesters en minderwaardige offers accepteert Hij niet en als ze van plan zijn daarmee door te gaan kunnen ze, wat God betreft, de tempel beter op slot doen. Ik denk dat voor deze priesters de offerdienst en daarmee de dienst aan God een soort gewoonte was geworden. En vanuit die gewoonte/sleur ging men zich op een gegeven moment afvragen of ze nog wel het meest waardevolle, het meest kostbare wilden offeren. Ze konden die kostbare goederen immers zelf ook wel gebruiken. Misschien dachten ze dat God het toch niet zou opmerken.

Nu naar ons/naar mij. Wij offeren (gelukkig maar) geen dieren in de kerk maar betekent dat ook dat we helemaal niet offeren? Natuurlijk niet, wij offeren iets wat nog veel kostbaarder is dan welk dier dan ook; wij offeren onszelf! Paulus zegt het in Romeinen 12:1 op deze manier:

Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God,
om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.

Hij roept ons op om onszelf volkomen aan God toe te wijden. Iets wat we ook beloofd hebben toen we ons hebben laten dopen. Hoe ziet dat offer er dan nu uit? Het offeren van onszelf kan op vele manieren: het lof offer in de liederen die we zingen tot Zijn eer, het offer van trouw zijn in je kerkbezoek, het offer van barmhartigheid in het omzien naar elkaar, het offer van je gaven die je in dienst stelt van de gemeente, het financiële offer om de arbeid in de gemeente mogelijk te maken en ga zo maar door. Heel concreet offeren we onszelf dagelijks in de wijze waarop we ons leven inrichten. Hoe wordt zichtbaar dat ik God liefheb boven alles en vanuit die liefde ook mijn naasten liefheb?

Dan vraag ik me vervolgens af: hoe ziet mijn offer, hoe ziet jouw offer eruit? Geef ik God dan ook het allerbeste wat ik heb, het kostbaarste wat ik heb of ben ik net als de priesters in Israël halfslachtig en scheep ik God af met datgene wat over is nadat ik zelf het beste heb genomen?

Ik hoop en bid dat we samen niets achterhouden maar God het beste geven wat we te bieden hebben. Dat we dat doen met een blijmoedig hart omdat we het verlangen hebben God te danken en te eren. Hij gaf immers allereerst het kostbaarste wat Hij bezat aan ons. Hij is het meer dan waard.

Fokko Stalman